Paragraaf 1 Doelstellingen bij Wijs Worden deel 1

Algemeen bij de methode Wijs Worden

 

Wijs Worden is een driejarige methode voor de basisvorming van het voortgezet onderwijs. Wijs Worden is met haar accent op filosofie, levensbeschouwing en burgerschap inzetbaar binnen vakken waar reflectie over verantwoordelijk denken en handelen een centraal thema vormt. Daarbij valt met name te denken aan vakken als filosofie, levensbeschouwing en godsdienst.

Bestaat het inhoudelijk zwaartepunt in levensbeschouwing, filosofie, ethiek en burgerschap, didactisch zwaartepunt vormt een aanpak waarbij leerlingen zelf leren ontdekken en zelfstandig aan de slag kunnen met de aangeboden inzichten. Om die reden is menigmaal gekozen voor een beperkte vraagstelling of voor behandeling van slechts enkele aspecten binnen een veel ruimer probleemgebied. Aldus wordt de leerling op exemplarische wijze uitdrukkelijker uitgedaagd om meer dan oppervlakkig door te denken op een bepaalde vraagstelling. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormt het tweede hoofdstuk van het eerste deel waarbij exemplarisch twee deugden worden behandeld en uitgediept: dapperheid en eerlijkheid. Het zich eigen maken van intellectuele vaardigheden speelt dus een belangrijke rol naast het verwerven van kennis en inzicht.

Grondintuïtie van Wijs Worden bestaat in de overtuiging dat vaardigheden met betrekking tot zelfstandig denken en handelen een beslissende voorwaarde vormen voor verantwoordelijk menszijn. Uiteraard kunnen bepaalde facetten van dit leerproces zoals training in het stellen van kritische vragen, zelfstandig denken en redeneren, tevens uitstekende diensten bewijzen aan andere schoolvakken.

 

In de drie delen van Wijs Worden komen aan de orde:

a.    levensbeschouwelijke stromingen,

b.    thema’s die benaderd worden vanuit levensbeschouwelijk/filosofisch perspectief,

c.    enkele kennismakingen met filosofische vakken en filosofische vraagstellingen,

d.   basisvaardigheden met betrekking tot (1) leren redeneren en (2) communiceren over levens-vragen.

 

Algemene doelstellingen van Wijs Worden

–     De leerling is zich bewust van het bestaan van een levensbeschouwelijk en moreel domein: de leerling kan in het doen en laten, in het spreken en schrijven, van zowel zichzelf als anderen, de levensbeschouwelijke en morele dimensie aanwijzen.

–     De leerling kan nauwkeurig aangeven wat het specifieke karakter is van het levensbeschouwe-lijke en morele domein.

–     De leerling kan levensbeschouwelijke vragen en antwoorden van zichzelf en anderen onder woorden brengen, de levensbeschouwelijke uitgangspunten aanwijzen, bijbehorende argumenten noemen en dit alles kritisch bevragen.

–     De leerling kan zijn/haar levensbeschouwelijke visie verwoorden in het besef dat dit gebeurt temidden van andere, vaak afwijkende, opvattingen.

–     De leerling geeft in zijn/haar houding van de eigen levensvisie – met name in de verwoording ervan – blijk van het besef van de voorlopigheid van die visie.

–     De leerling beseft het belang van een levensbeschouwelijke dialoog en geeft bij zijn/haar levensbeschouwelijke zoektocht structureel blijk van interesse in een dergelijke dialoog.

–     De leerling beschikt over voldoende inzicht in enkele levensbeschouwelijke tradities die voor het debat in een moderne samenleving relevant zijn, dit met het oog op het verrijken van de eigen levensvisie en het verantwoord kunnen voeren van een levensbeschouwelijke dialoog.

 

Opzet methode

Wijs Worden heeft aandacht voor zowel cognitieve als voor affectieve doelen. Deze zijn met elkaar verweven. Per les zijn doelstellingen geformuleerd in leerlingengedrag, waardoor de resultaten meetbaar worden.

Voor de leerlingen is er een leerboek, een werkboek en een website. Het werkboek volgt het leerboek op de voet met verwerkingsopdrachten. Die opdrachten zijn verschillend van aard: de ene keer gaat het om het reproduceren van kennis, een andere keer moeten leerlingen zelf aan de slag om een antwoord te formuleren. Daarnaast bestaat ruimte voor het voeren van een discussie of een socratisch gesprek.

De opdrachten volgen een zeker stramien: van kennis vergaren, via verwerken van die kennis naar het zelf toepassen van de kennis – bijvoorbeeld door middel van het geven van eigen voorbeelden. Inhoudelijk lastige vraagstellingen worden verduidelijkt door middel van illustraties (met name de tekeningen).

De website werkt ondersteunend voor het werkboek; er komen onder meer visuele aspecten aan bod. Verder bevat de website proeftoetsen voor de leerling (test jezelf) en worden de belangrijkste begrippen die in ieder hoofdstuk aan de orde komen omschreven.

 

Meerdere leerroutes

Wijs Worden biedt meerdere leerroutes. Naast een integrale behandeling van alle stof, alle opdrach-ten (dus inclusief de verdiepingsopdrachten), kan men ook kiezen voor verkorte leerroutes.

Zo kunnen de verdiepingsopdrachten worden overgeslagen. De verdiepingsopdrachten vormen vaak een sterkere intellectuele uitdaging voor de leerling (dus moeilijker) of zijn relatief beschouwd erg arbeidsintensief.

Vervolgens kan men nog een stapje verdergaan en voor een echt verkorte leerroute kiezen. In het docentenboek wordt bij een aantal hoofdstukken aangegeven welke stof kan vervallen zonder dat de logische opbouw van het hoofdstuk wordt verstoord. Daarnaast kan men aan het begin van het jaar of trimester besluiten om grotere gehelen over te slaan.

Door dit alles is Wijs Worden op meerdere niveaus binnen het voortgezet onderwijs inzetbaar.

 

Didactische tips

Sommige antwoorden op de opdrachten zijn aangevuld met een didactische tip. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om discussiepunten en gespreksuggesties, om aan de leerlingen voor te leggen vragen, om toelichting bij afbeeldingen of om suggesties voor hoe een bepaald onderwerp behandeld zou kunnen worden.

 

Aanvullende informatie

Naast didactische tips is er in deze handleiding ook geregeld extra informatie opgenomen. Dat kan een toelichtende tekst zijn, maar ook een literatuurtip.

 

 

Filosofisch gesprek en debatmethodiek in Wijs Worden

 

a. Het filosofisch gesprek

Bij een filosofisch gesprek over levensbeschouwelijke vraagstukken ligt het accent op naar elkaar leren luisteren, van elkaar proberen te leren. Het gaat dus eerder om de vorm van een socratisch gesprek dan om een zogenaamd debat (vergelijk b.). Bij de debatmethodiek is altijd het gevaar aanwezig van afglijden naar een wedstrijd waarbij het er koste wat kost om gaat te winnen. Veel belangrijker is het dat leerlingen ontdekken dat wijzer worden een proces is dat mede afhankelijk is van het kunnen openstaan voor de ander.

Het verdient aanbeveling in de klas een levensbeschouwelijk/filosofisch gesprek te houden waarbij vooraf ook de communicatieve doelstellingen duidelijk zijn. Leren luisteren naar elkaar en openstaan voor elkaar zijn belangrijke primaire doelstelling bij die werkvorm. Daarop kan het gesprek ook geëvalueerd worden: niet alleen op de inhoudelijkheid maar ook op de houding.

Het verdient aanbeveling het klassengesprek goed voor te bereiden. Eén of meer leerlingen verdedigen een stelling waarbij ze voldoende argumenten hebben. De leerdoelen staan op het bord. Het moet voor de leerlingen duidelijk zijn dat het bij deze discussie er ook om gaat dat ze leren openstaan voor en luisteren naar elkaar. Zeker de eerste keer krijgen de leerlingen het woord van de docent nadat ze hun hand hebben opgestoken. Als er even een stilte valt, is dat geen ramp, in tegendeel: denkpauzes hebben positieve invloed op het niveau van het gesprek. Het verdient zelfs aanbeveling om de volgende regels te hanteren:

–     Steeds is er slechts één leerling aan het woord.

–     De docent bepaalt wie het woord heeft.

–     Nadat iemand is uitgesproken, is er telkens (bijvoorbeeld:) drie seconden denkpauze. Pas daarna mogen leerlingen hun hand opsteken en het woord vragen.

–     De docent ziet er op toe dat de denkpauze ook daadwerkelijk gebruikt wordt als reflectiemoment.

–     Als alternatief kan tijdens de les als regel gelden dat je in je eigen reactie op de mening van een ander, eerst de mening van de ander herhaalt of samenvat. Het doel is: leren luisteren.

–     Mogelijke regel: iedereen die het woord krijgt, begint zijn zin met ‘Ik ben het eens met...’ of ‘Ik ben het oneens met...’.

–     Mogelijke regel: iedereen die het woord krijgt, begint zijn zin met ‘Ik denk dat...’.

–     Het waarom van deze regels moet voor de leerlingen duidelijk zijn.

Dergelijke regels kunnen op het bord worden geschreven.

 

b. De debatmethodiek

Vaak wordt het debat nog gezien als een methode die met name inzetbaar is op vwo en gymnasium. Voor vmbo zou de methodiek te hoog gegrepen zijn. In de praktijk blijkt dit zeker niet het geval te zijn. Zolang de debatonderwerpen maar gekozen worden binnen de belevingswereld van de deelnemers werkt het debat binnen alle lagen van het onderwijs. Daarnaast leidt het oefenen met het debat in de klas niet zelden tot interessante inzichten bij de docenten: leerlingen die tot dusver niet in staat bleken om goed te argumenteren of zaken te verwoorden, kunnen via de debatmethode uitblinken. (Uit ‘12-18’, 2008 nr 6, blz 48)

 

Voordelen van de debatmethodiek

1.   Leerlingen treden samen op als team en moeten elkaar steunen; ze leren zo spelenderwijs samenwerken.

2.   Ze worden geprikkeld genuanceerder over thema’s na te denken. Ze verdiepen zich in uitersten en ontdekken dat de waarheid vaak in het midden ligt.

3.   Doordat de leerlingen worden losgekoppeld van hun persoonlijke overtuiging worden ook de meest gevoelige onderwerpen bespreekbaar. Bijvoorbeeld de stelling ‘het suikerfeest moet een nationale feestdag worden’ heeft inmiddels deze vraag op veel scholen bespreekbaar gemaakt.

 

Wijs Worden biedt op veel plaatsen zinvolle gelegenheid voor deze methode. In het docentenboek wordt hier een aantal keren op gewezen en wordt een stelling geformuleerd.

Van belang is dat de docent de randvoorwaarden en de regels voor een debat kent. Hier volgen enkele tips.

 

A. Kenmerken van een goede debatstelling

–     Controversieel; leerlingen verschillen van mening over de stelling.

–     Kort geformuleerd; een goede stelling heeft niet meer dan 12 woorden.

–     Duidelijk; iedereen snapt bij eerste lezing waar de stelling over gaat.

–     Geen dubbele ontkenning; anders ontstaat verwarring over de rollen in het debat.

–     Geen argumenten; die komen in het debat naar voren.

 

Voorbeeldstellingen

–     Journalisten mogen alles schrijven.

–     Jongeren moeten verplicht lid zijn van een sportclub.

 

B. Tips voor tijdens een debatles

–     Zorg ervoor dat alle leerlingen een keer deelnemer zijn tijdens een debatles; het grootste leereffect gaat uit van oefenen.

–     Laat leerlingen elkaar beoordelen; dit kunnen zij heel goed en het geven van feedback is onderdeel van het leerproces.

–     Spreek van tevoren af op welk onderdeel leerlingen beoordeeld gaan worden; is het doel van de les presentatievaardigheid of argumentatievaardigheid.

–     Voor de leerlingen moet duidelijk zijn dat het niet gaat om een wedstrijd waarbij allerlei oneigenlijke middelen ingezet kunnen worden om te ‘winnen’. Wat telt zijn argumenten, niet de grootste mond en er mag bijvoorbeeld ook niet op de man gespeeld worden (vergelijk de tips voor een goed gesprek). Grijp dus meteen in als het debat dreigt af te glijden.

–     Zorg voor een positieve sfeer; iedere spreker hoort aan het begin en aan het einde van zijn betoog applaus te ontvangen.

–     Richt het lokaal in als ‘debatarena’; een vak met voorstanders en een vak met tegenstanders tegenover elkaar, de jury in het midden.

 

C. Docententraining debatteren

Eendaagse cursussen van het Nederlands Debat Instituut kunnen op de school zelf plaats vinden. Vergelijk de website van het debatinstituut. (Tel. 035-6252050).

 

Toetsvragen

Gebruikers van Wijs Worden hebben toegang tot de website bij Wijs Worden (www.damon.nl/wijsworden). De website bevat onder meer per hoofdstuk een rubriek ‘Test jezelf’: de leerling kan aan de hand van meerkeuzevragen voorlopig vaststellen of hij/zij de stof voldoende beheerst.

Toetsenbanken staan in pdf-vorm per hoofdstuk op de website. Zij kunnen worden gedownload door docenten die de toegangscode hebben ontvangen voor het afgeschermde gedeelte. De toegangscode wordt verleend aan docenten die de methode klassikaal hebben ingevoerd en een actuele boekenlijst kunnen overleggen.

 

 

 

Hoofdstuk 1 Over wat echt belangrijk is

 

 

Leerdoelen

Hieronder staan de leerdoelen van dit hoofdstuk geformuleerd in termen van leerlingengedrag.

1.   De leerling kan met voorbeelden het verschil duidelijk maken tussen gewone vragen en levensvragen.

2.   De leerling begrijpt dat het bij het begrip levensbeschouwing gaat om het geheel van levensvragen en de antwoorden daarop.

3.   De leerling kan het verschil tussen individuele en gemeenschappelijke levensbeschouwing duidelijk maken.

4.   De leerling begrijpt dat filosoferen betekent dat je vragen stelt bij wat vanzelfsprekend is en dat zo nieuwe vragen ontstaan.

5.   De leerling kan aan de hand van praktijkvoorbeelden duidelijk maken dat goed nadenken over belangrijke zaken in het leven kan helpen om beter en gelukkiger te leven.

6.   De leerling kan drie regels voor een goed gesprek in eigen woorden weergeven.

7.              De leerling beschikt over enige vaardigheden die in de basisregels van goed communiceren worden beschreven.

 

 

Hoofdstuk 2 Samen op de wereld

 

 

Leerdoelen

1.   De leerling kan duidelijk maken wat het betekent dat je tegelijk kunt zeggen dat je uniek bent, dat je mens bent en dat je een levend wezen bent.

2.   De leerling kan aan de hand van voorbeelden kritisch nadenken over de levensbeschouwelijke dimensie van omgaan met a) jezelf, b) met anderen (dichtbij en ver weg) en c) met alles wat leeft.

3.   De leerling kan duidelijk maken dat zowel een bezitterige houding in een relatie, als een onverschillige houding in een relatie, in strijd zijn met een ideaal van respectvol met elkaar omgaan.

4.   De leerling kan aangeven dat er gradaties zijn in de mate waarin mensen zich verantwoordelijk kunnen voelen voor anderen en voor alles wat leeft en laten zien welke levensbeschouwelijke vooronderstellingen daar aan ten grondslag kunnen liggen.

5.   De leerling kan duidelijk maken wat het hebben van verantwoordelijkheid voor anderen en voor alles wat leeft aan keuzes met zich brengt.

 

 

Hoofdstuk 3 Over wat wel en niet deugt

 

 

Leerdoelen

Hieronder staan de leerdoelen van dit hoofdstuk geformuleerd in termen van leerlingengedrag.

1.   De leerling kan de begrippen ‘waarden’, ‘normen’ en ‘ethiek’ in eigen woorden verduidelijken.

2.   De leerling kan in eigen woorden duidelijk maken dat waarden en normen onderscheiden moeten worden van feiten.

3.   De leerling kan aan de hand van voorbeelden duidelijk maken dat waarden en normen tussen zowel mensen binnen een gemeenschap als tussen gemeenschappen onderling verschillen.

4.   De leerling begrijpt wat de gulden regel is en waarom het een moreel principe is dat je in veel culturen aantreft.

5.   De leerling kan in eigen woorden duidelijk maken wat een deugd is.

6.   De leerling kan voorbeelden van deugden geven.

7.   De leerling kan duidelijk maken dat de deugd van ‘dapperheid’ in alle mogelijke situaties aan de orde is.

8.   De leerling kan verwoorden dat het zowel bij stoerheid als bij dapperheid gaat om het trotseren van gevaar en het overwinnen van angst.

9.   De leerling kan met voorbeelden verduidelijken waarin stoerheid en dapperheid verschillen.

10.           De leerling kan duidelijk maken dat eerlijkheid een voorwaarde is voor intimiteit en je veilig voelen bij elkaar.

11.           De leerling kan duidelijk maken dat een waarde als ‘de waarheid spreken’ kan conflicteren met andere waarden.

12.           De leerling kent drie antwoorden op de vraag waarom mensen soms niet de waarheid spreken: een gebrek aan dapperheid, eigen belang en het moeten wijken van de waarde van eerlijkheid voor een andere waarde.

 

 

 

 

Hoofdstuk 4 Hoofdwaarden in onze maatschappij

 

 

Leerdoelen

Hieronder staan de leerdoelen van dit hoofdstuk geformuleerd in termen van leerlingengedrag.

1.   De leerling kan verduidelijken waar de vier hoofdwaarden van onze samenleving inhoudelijk voor staan.

2.   De leerling kan aan de hand van voorbeelden het verschil duidelijk maken tussen ‘vrijheid van’ en ‘vrijheid tot’.

3.   De leerling kan in eigen woorden uitleggen waarin het verschil bestaat tussen ‘vrijheid’ en ‘willekeur’.

4.   De leerling kan laten zien dat men misbruik maakt van de vrijheid van meningsuiting als andere hoofdwaarden daardoor gevaar lopen.

5.   De leerling kan duidelijk maken aan de hand van voorbeelden dat mensen niet gelijk zijn maar wel gelijkwaardig.

6.   De leerling kan aan de hand van een zelfbedacht voorbeeld duidelijk maken dat democratie inhoudt dat mensen in de besluitvorming rekening houden met elkaar en dat dit tevens inhoudt dat de meerderheid rekening moet houden met de minderheid.

7.   De leerling kan in eigen woorden uitleggen waarin het verschil bestaat tussen ‘tolerantie’ en ‘onverschilligheid’.

8.              De leerling kan aan de hand van een voorbeeld duidelijk maken dat de grens van tolerantie is bereikt wanneer een van de hoofdwaarden in het gedrang dreigt te komen.

 

 

 

Hoofdstuk 5 Wat kun je zeker weten?

 

Leerdoelen

 

1.   De leerling kan aan de hand van een zelfbedacht voorbeeld duidelijk maken dat er uitspraken bestaan waarvan je de waarheid kunt vaststellen door zintuiglijke waarneming.

2.   De leerling kan aan de hand van een zelfbedacht voorbeeld duidelijk maken dat er uitspraken bestaan waarvan je de waarheid kunt vaststellen door je verstand.

3.   De leerling kan uitleggen dat er uitspraken bestaan waarvan je nooit met zekerheid de waarheid kunt vaststellen.

4.   De leerling kan drie groepen uitspraken noemen waarvan je nooit met zekerheid de waarheid kunt vaststellen. De leerling kan bij iedere groep eigen voorbeelden geven.

5.              De leerling kan duidelijk maken dat geloven niet alleen inhoudt ‘geloof in God’ of ‘geloof in een betere wereld’ maar dat ook de ontkenning hiervan geloven is.

 

 

Hoofdstuk 6 Jodendom, christendom, islam

 

Leerdoelen

Hieronder staan de leerdoelen van dit hoofdstuk geformuleerd in termen van leerlingengedrag.

1.   De leerlingen maken kennis met de ontstaansgeschiedenis van het jodendom, het christendom en de islam. Ze kunnen aangeven dat deze drie godsdiensten door hun ontstaansgeschiedenis met elkaar verbonden zijn.

2.   De leerlingen kunnen uitleggen wat het jodendom, het christendom en de islam monotheïstisch maakt. Ze kunnen tevens aangeven wat verstaan wordt onder een polytheïstische godsdienst.

3.   De leerlingen kunnen aangeven wat de belangrijkste bronnen zijn van het jodendom, het christendom en de islam en dat deze bronnen inhoudelijk een aantal overeenkomsten en verschillen met elkaar vertonen.

4.   De leerlingen kunnen aangeven wat de joodse, christelijke en islamitische gebedshuizen en belangrijkste religieuze feest-, rust– en gedenkdagen zijn.

5.   De leerlingen weten wie beschouwd worden als de stichters van het jodendom, het christendom en de islam.

6.   De leerlingen kunnen met eigen woorden beschrijven dat God in het jodendom als een meetrekkende (nomaden) god wordt gezien.

7.   De leerlingen kunnen met eigen woorden beschrijven dat God in het christendom als een drie-eenheid wordt voorgesteld: de Vader, de zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest.

8.              De leerlingen kunnen met eigen woorden beschrijven dat met name moslims van mening zijn dat God nooit helemaal gekend kan worden.